@GroteDikken. Ja dat is Fet altijd en heb hem eigenlijk nog nooit op een fout betrapt. Meestal kan ik iets van hem leren. En ik ken hem errug lang.
Nog even OT:
Dit is een karakteristiek van een diode (wiki) Op de horizontale as staat de spanning in volts. Op de verticale as staat de spanning in ik denk (mA). Om een of andere reden staat dat niet in de grafiek. De temperaturen heb ik het even niet over.
In de grafiek zie je dat er tot pakweg 0,6 volt gewoon geen stroom loopt. Zou je dus een regelbare spanningsbron direct aansluiten over de diode en de spanning opdraaien beginnend bij 0 volt dan heb je dus ook nul (m)ampere totdat je bij ongeveer die 0,6 volt komt. Volgens de wet van ohm volgt daar volgens de formule:
R(Ω ) = U(volt) : I(Ampere) een weerstand van oneindig uit.
Immers: R= U:I = 0,3 : 0 = oneindig. Hetzelfde geld bij een u is 0,4 en 0,5 volt. Kort gezegt is de diode eigenlijk helemaal niet aanwezig in de schakeling. Onder die 0,6 volt kun je hem dus gewoon weglaten.
Draai je spanning op naar 0,7 volt dan verandert er iets. Ineens loopt er liefst een halve mA. Ga je dan naar 0,9 volt dan loopt er zelfs 3 mA.
Je ziet dus dat er eerst niets is. Kom je voorbij de knie dan neemt de stroom enorm toe.
Dat effect heb je dus ook in jouw schakeling. Als je vijf volt zou zetten op die eerste weerstand in zijn eentje (dus zonder diode en R2) dan zou er 5 volt : 43 Ohm = 116 mA aan stroom lopen. Verder is die vijf volt ook hoog genoeg om boven de drempel van de diode uit te komen. Dus weet je dat de diode in geleiding gaat. Nu is is het zo dat de diode een maximum stroom kan doorlaten. Laat je meer dan het maximum door de diode gaan dan gaat hij stuk. Als deze diode een maximum zou hebben van 500 mA dan zou je aan de grafiek kunnen zien bij welke spanning dat is als je de blauwe lijn zou extrapoleren. Laten we zeggen dat dat bij twee volt gebeurt.
Je ziet dus dat dat een beetje tricky is. Twee volt is een spanning die je snel hebt. Vooral als je een vijf volt voedingsspanning hebt. De weerstand (R1) vangt dit gelukkig op. Maximaal dus zonder diode kan er dus die 116 mA lopen. Laten we zeggen dat dat bij de diode uit de grafiek bij 0,9 volt gebeurt. De stroom door de diode en de weerstand kun je dan uit de grafiek schatten op misschien een 100mA. De spanning over de de diode wordt dan in dit getalsmatig niet al te beste voorbeeld 0,9 volt. Over de parallel weerstand(R2) staat dus ook die 0,9 volt en die zal dus als je de eerste weerstand(R1) zou veranderen ook maar heel weinig veranderen. I.p.v. 0,9 volt wordt de diode spanning dan misschien 0,92 volt of 0,89 Volt.
Wat als je weerstand R2 kleiner maakt? Er gaat dan meer stroom door lopen. De wet van ohm blijft immers gelden. Waar komt die stroom dan vandaan? Immers de stroom door R1 blijft gelijk. Want die is die (5 volt - 0,9 volt) : 43 ohm. Nu, die stroom wordt afgesnoept van de stroom door de diode. Daar gaat dan gewoon minder stroom lopen terwijl de spanning wel 0,9 volt blijft. Dit alles volgens de wetten van Kirchof. (De som van alle stromen naar een knooppunt is gelijk aan nul.) Anders zou het knoopunt erg dik worden van alle elektronen die daar in blijven zitten. NB: Er zijn dus positieve en negatieve stromen die naar zo'n knooppunt toe gaan.
Het getallen en grafieken voorbeeld hier is niet zo heel goed. In de praktijk kan de knie heel scherp zijn en zie de je spanning maar heel weinig veranderen bij flinke stroom veranderingen. De waarde van 0,6 volt is voor een silicium PN overgang. Maak je een diode van een andere halfgeleider dan is die spanning ook anders. Germanium heeft bijvoorbeeld een spanning van 0,3 volt.