Een nadeel van emissiemetingen is ook nog, dat er in het buizenboek geen gegevens van de 'normale' emissie van een buis staan. Dus je kunt eigenlijk alleen vergelijken met een bekende goede buis - als de emissie tenminste belangrijk is in de toepassing.
Maar wat je nu beschrijft is inderdaad geen emissiemeting. Je gaat nu de buis testen onder 'typical' bedrijfsomstandigheden.
Dat is prima, als het een beetje overeenkomt met de situatie waarin je hem gaat gebruiken.
Toch kun je ook bij goede exemplaren flinke afwijkingen verwachten.
Een voorbeeld: Stel dat van een buis de steilheid erg hoog is. Een heel kleine verandering in roosterspanning levert dan al een flink 'afwijkende' anodestroom op - maar een heel kleine afwijking in roosterconstructie dus ook. Dus testen met een vaste negatieve roosterspanning levert dan heel wisselende resultaten, ook al zijn alle buizen eigenlijk goed.
Doe je het andersom, door de buis van een kathodeweerstand te voorzien, het rooster aan de nul te leggen, en dan te gaan meten wat het 'automatisch negatief' (dus hier: de spanning over de kathodeweerstand) wordt, dan zullen DIE spanningen juist wel heel erg op elkaar lijken. Dat is dus in dit voorbeeld een betere test.
Het allerbeste is eigenlijk, de buis gewoon in de uiteindelijke schakeling te prikken en kijken of hij het dáár goed in doet.
e: ik zie dat in het buizenboek (plaatje) inderdaad de kathodeweerstand gebruikt wordt. De 6L6 is een pentode; de anodestroom is dus hoofdzakelijk van de schermspanning afhankelijk, niet van de anodespanning.
Het buizenboek-schema zou best een redelijke test kunnen zijn, maar verwacht niet op de mA nauwkeurig uit te komen.
In plaats van stroom, kun je ook de kathodespanning meten; die moet dus ongeveer (72+5)*0,18 ≈ 14V zijn.