Ik denk dat modeltreiner op het punt staat weer eens het warm water uit te vinden.
Misschien wordt het zo duidelijker:
Je 1000 Ohm weerstand zal volgens de formule P=u2/R zo'n 53w verstoken. Dat is een energie van 53Joule die elke seconde opgewekt wordt.
Die wordt volledig afgegeven aan de omgeving, enkel dan is er een thermisch evenwicht.
De temperatuur van de weerstand zal afhangen van de warmteweerstand die de energie ondervindt om zich te verspreiden. Hoe moeilijker het object zijn warmte kwijt kan, hoe hoger de temperatuur zal oplopen om een nieuw thermisch evenwicht te vinden.
Die warmte weerstand hangt af van het volume, oppervlakte en de thermische geleidbaarheid ervan.
Eens de warmte aan de buitenkant van de weerstand komt, verspreid die zich langs drie wegen:
1-geleiding. Bijvoorbeeld als de weerstand op een koelprofiel gemonteerd is.
2-convectie: De lucht strijkt langs het object en neemt een deel van de warmte mee. Hoe groter de oppervlakte hoe beter het object koelt.
3- Straling: Elk voorwerp straalt energie uit die evenredig is met de 4e macht van de absolute temperatuur.
Voorbeeld gloeilamp . Het dunne gloeidraadje kan de hoeveelheid warmte niet kwijt aan de omgeving door geleiding en convectie. Het zit bovendien opgesloten in een isolerend gas of vacuum.
Dus stijgt de temperatuur tot het draadje witgloeiend geworden is.
Dan ontstaat een evenwicht waarbij nagenoeg alle energie via licht en warmtestraling even snel verdwijnt als toegevoerd wordt. Is dat niet het geval, zal de temperatuur dalen of stijgen tot een nieuw evenwicht bereikt is.
Dus hoe warm jouw weerstandje wordt hangt af van het opgewekte vermogen en de capaciteit om de warmte af te voeren. Meestal, hoe kleiner hoe heter.