Dat komt misschien doordat je maar steeds de fasen van L1, L2 en L3 ten opzichte van het (hier niet aanwezige) sterpunt bekijkt.
Maar je moet ze ten opzichte van L3 bekijken (of welke je dan ook als 'N' gaat aansluiten).
Zie het zo: Drie bronnen van 230 V, met onderlinge fasen 0, 120 en 240, liggen kop aan staart in een driehoek.
Nu ga je één van de punten van die driehoek als referentie gebruiken.
Eén bron, laten we zeggen die van fase 0, zit met zijn staart aan die referentie. Zijn kop heeft dan fase 0.
Een andere bron zit met zijn kop (de pijlpunt) aan de referentie. Zijn staart heeft dan fase MIN 240. Dat komt overeen met 240 − 180 = 60 graden.
(En als het de bron van 120 was, dan kom je uit op −60.)
Het is weer de oude kwestie van de 'verschoven nul'.
Als je één hoek van de driehoek als nul beschouwt, liggen de andere twee punten, gezien vanuit die hoek, 60 graden uit elkaar. Zie ook het plaatje van @rew.
De driehoek ligt niet symmetrisch om zijn eigen hoekpunt heen, maar geheel 'aan één kant' van dat hoekpunt.
En omdat je twee belastingen hun gemeenschappelijke aansluiting ook op die ene hoek hebben, is de fase tussen hun stromen ook 60 graden.
code:
o 0 o -240 o 0 o 60
^ | ^ ^
O O = O O
| V | |
+------+--- +------+---
--
Jouw probleem hier is misschien dat 'het verschil van de twee fasen' niet gelijk is aan 'de fase van de verschilspanning'. Toch is dat heel normaal. De zaak van het symmetrisch aangesloten en belaste driefasennet is een speciaal geval waarin het toevallig wel zo is.
Zodra je niet meer het sterpunt als referentie gebruikt, maar een ander punt - bijvoorbeeld L3 - veranderen ook de hoeken die je vanuit dat referentiepunt meet.
De resterende fase, 120 graden, bleef hier onveranderd. Hoe kan dat? Wel, dat is de fase van de verschilspanning tussen de twee andere bronnen. Dat is wat anders dan het verschil van hun afzonderlijke fasen ten opzichte van L3.
--
Totaal ander voorbeeld: stel dat je een spanning UA hebt van 40 V, 0 graden.
Tel daarbij op een spanning UB van 30 V, 90 graden. Dat levert je een totale spanning UC op van 50 V, 37 graden.
Teken de pijlen!
Nu kijk ik naar UA en UC, en zie:
1) Het verschil van hun fasen is 37 graden;
2) De fase van hun verschil (dat is nl. UB) is 90 graden.