Men keek wel degelijk op een Hz, als dat nodig was; zie verderop.
Ooit, in een grijs verleden, zat ik ook in de omstandigheid dat ik geregeld een ontvanger op minder dan een kHz nauwkeurig moest afstemmen ergens in de 12 MHz band, om daar op een onbekend moment opgeroepen te worden. Dan wil je dus op dat moment niet op een verkeerde frequentie staan (voor de old timers: denk "'Relay' dienst").
De oplossing daarvoor was: kristalcalibrator vergelijken met standaarduitzending, in mijn geval WWVH; ijkpunten op de logschaal (een lineaire schaal van 0 tot 1000 schaaldelen) aantekenen; juiste plaats van roepfrequentie op de logschaal uitrekenen, uitgaande van de plaats van de ijkpunten en de gewenste frequentie.
Dat was een eenvoudig klusje, want daar had ik een soort rekenlineaal voor, speciaal voor dat doel.
Blijft de vraag: hoe kwam WWVH aan haar standaardfrequentie?
Een primaire frequentiestandaard bestond uit een 50 kHz kristaloscillator in een oven. Het kristal zelf zat weer in een aparate oven binnen in die oven.
De 50 kHz output synchroniseerde een 10 kHz multivibrator; die laatste weer een 1 kHz multi.
De output van de 1 kHz ging naar een synchroonklok. Hetzelfde als een gewone elektrische klok uit die tijd, maar dan voor 1000 Hz in plaats van voor 60 Hz (of 50 Hz).
De tijdaanwijzing van die klok werd vergeleken met òfwel een astronomische klok, die zelf weer met astronomische waarnemingen werd gecontroleerd; òfwel rechtstreeks met eigen waarnemingen.
De nauwkeurigheid van de standaard was beter dan 0,1 ppm.
Zoals in de brochure stond: een fout van 0,1 ppm is evenveel als een fout van 16 inches op de afstand van New York naar San Francisco.
Maar de primaire standaard was natuurlijk nogal stationair van opstelling.
De 10 en/of 1 kHz outputs van deze standaard werden gebruikt om de secundaire frequentiestandaard mee te ijken. Die was in principe hetzelfde als de primaire, maar dan zonder de dubbele oven, en zonder het 1000 Hz klokje. En zonder de heel kostbare opbouw.
De nauwkeurigheid van een secundaire standaard over lange perioden bleef beter dan 20 ppm; als je hem regelmatig tegen een primaire checkte was hij natuurlijk veel beter dan dat. Secundaire standaarden kon je vervoeren en in het lab opstellen.
Hoe men dan met behulp van de secundaire standaard in de praktijk een onbekende frequentie ging meten is weer voor een volgende post.
Grid dippers, lecherlijnen, golfmeters en dergelijke hadden en hebben een nauwkeurigheid, afhankelijk van constructie en ijking, van iets van 0,1% tot 1% (dus 1000 tot 10 000 ppm). Dat is dus niet echt in dezelde league als de standaarden, en alleen bruikbaar om afgestemde kringen in de buurt van hun ontwerpfrequentie te krijgen.