Beste CO'ers,
Ik zit nu in het 5de jaar van de HAVO. (Doe het in 6 jaar)
Nu stuit ik met natuurkunde op een klein probleem waar ik maar niet wijs van kan worden.
De opdracht:
Een dorp ligt in de buurt van een elektriciteitscentrale. De kabels van de centrale hebben samen een weerstand van 1,6Ω. De elektrische apparatuur in dit dorp vraagt op een bepaald moment 9,5x107 Watt aan vermogen bij een spanning van 230V. De spanning UCD tussen de hoogspanningskabels is 3,8x105V.
De bijbehorende tekening:
De vraag luid: Toon aan dat de stroomsterkte (I) in de hoogspanningskabels gelijk is aan 2,5x102.
Ik ben als volgt begonnen,
Ik zet eerst al mijn gegevens onderelkaar dus:
R=1,6Ω
P=9,5x107 wanneer U=230V
U=230V
Ucd=3,8x105V
Vervolgens ga ik kijken naar wat er wordt gevraagd. Dit is I.
De formules die ik kan gebruiken zijn:
U=I·R - I=U/R
P=U·I - I=P/U
Als ik de eerste formule invul kom ik op 3,8·105 / 1,6 = 237500 = 2,4·105A
Dit getal is dus veelste groot en klopt niet.
Formule 2 geeft 9,5·107 / 3,8·105 = 250 oftewel 2,5·102A
Dit antwoordt klopt dus. Maar het is toch zo dat het vermogen hier alleen geldt wanneer de spanning 230 volt is. Dan mag je deze toch niet door de spanning van Ucd delen, of zie ik dit verkeerd?
Alvast bedankt voor jullie antwoorden.