Bij de overgrote meerderheid van de dahlandermotoren is de verhouding tussen de twee toerentallen idd 1:2 (zie de post van pamwikkeling voor de uitzonderingen). De verbindingen die op het klemmenbord al dan niet gelegd worden, bepalen hoeveel polenparen er gevormd worden, waardoor de motor de hoge dan wel de lage snelheid kiest (google ook eens "schakelboekje").
Bij motoren met gescheiden wikkelingen zitten er effectief twee volledig van elkaar geïsoleerde wikkelingen in één motorbehuizing. De motorfabrikant is dan tijdens het bouwen volledig vrij om de toerentallen te kiezen: Er hoeft geen enkel verband tussen de twee wikkelingen te zijn.
Normaal gezien ken je volgende formule al: n = f * 60 / pp
Dan begrijp je dat het toerental altijd omgekeerd evenredig is met het aantal polenparen.
Het vermogen blijft niet gelijk: Hoe hoger het toerental, hoe hoger het vermogen.
Vermogen is dan ook toerentalafhankelijk, want P = T * hoeksnelheid.
Het motorkoppel blijft wel ongeveer gelijk, uitgezonderd bij motoren die specifiek voor ventilator- of mixertoepassingen gebouwd werden.
Het vermogen dat op een motorkenplaatje vermeld staat, is het mechanische vermogen dat de motor kan leveren. Hoeveel de motor dan aan elektrisch vermogen opneemt, kan je berekenen door alle elektrische variabelen die naast het mechanische vermogen vermeld staan, in jouw formule te gooien.