Hoe wordt de oscillatie dan opgewekt volgens u?
Wel, eigenlijk kun je dat gewoon opzoeken. Het is, met een ouderwetse naam, een 'blokkeeroscillator'.
Met 'blokkeren' werd bedoeld dat de collectorstroom (of anodestroom) tot uiterste waarden gaat, dus nul en maximum, en daar dan een tijdje 'vast' blijft staan.
De Engelstaligen keken juist naar het einde van die periode van 'vastzitten', als de stroom weer gaat bewegen, en bedachten daarom juist het woord 'relaxation oscillator'.
Hier is het schema van je oscillator. De spoelverhouding is ca. 1:10, gezien de weerstandsverhouding; de inductieverhouding is dus 1:100, vandaar dat ik de koppelwikkeling op 1/100 van de collectorzelfinductie stel.
De 100 ohm vertegenwoordigt de weerstand in batterij, smoorspoel, spoel etc.
De 1,2V voor de basisvoeding heb ik hier 'handmatig' gekozen om 100 V aan de uitgang te krijgen. Normaal wordt dat geregeld door de terugkoppeling: als in jouw schema de uitgangsspanning stijgt, krijgt Q3 minder basisvoeding.
Zie ook de grafieken hieronder. Klik= groter; eventueel nog een keer klikken (afhankelijk van browser).
Na het inschakelen krijgt Q3 basissturing. De collectorstroom gaat dus stijgen. Er wordt in L2 een spanning geïnduceerd die de emitter negatief maakt (ga zelf na met de Wet van Lenz en de wikkelpolariteit).
De transistor wordt dus méér aangestuurd: Ube wil immers groter worden.
De basisspanning probeert de gemiddelde emitterspanning te volgen (op 0,6 V afstand) en zakt dus ook.
Uiteindelijk zal de collectorstroom niet verder kunnen stijgen. De inductie op L2 valt dus weg, en de emitterspanning stijgt terug naar nul. De basis is echter laag (minder dan 0,6 V), en de transistor gaat dus dicht. De collectorstroom wordt nu snel nul. Daardoor komt over L1 een grote inductiespanning te staan, in ons geval zo'n 100 V.
Op de emitter komt hiervan 1/10 te staan (wikkelverhouding), dus ca. 10 V. De basisspanning is veel minder, zodat de transistor hartstikke dicht blijft.
Als de inductiepiek is afgelopen, zakt de collectorspanning weer naar de voedingsspanning, en de emitterspanning zakt weer richting nul. Nu zijn we weer in de beginsituatie, de emitterspanning zakt meteen dóór, et cetera.
Golfvormen van emitterstroom (blauw) en emitter- en basisspanning.
De tweede, kortere piek in de emitterstroom komt van de basisstroom: het is het moment dat C4 zich kan ontladen over de be-overgang als de transistor weer gaat geleiden. Deze piek is niet altijd goed te zien, hij kan heel kort zijn.
Merk op hoe goed alles verder overeenkomt met jouw gemeten waarden, vooral de werkingsfrequentie bij 300 µA afgenomen stroom. Bij meer of minder afgenomen stroom verandert de frequentie vrij sterk.
Golfvormen van collectorspanning en uitgangsspanning.
Merk op hoe collector- en emitterspanning samen, en nagenoeg gelijk van grootte, onder de nul zakken tussen de hoge pulsen. De transistor is hier verzadigd; de basisspanning ligt boven zowel de emitter- áls de collectorspanning, zodat de collectorstroom tijdelijk 'negatief' kan zijn. De bc-overgang is dan in geleiding.
Goed, tot zover de CO-elektronicacursus..