In een toepassing (die ik niet nader wil benoemen), worden drie meetwaardes A, B en C opgemeten.
Vanuit een fysische wetmatigheid weet men dat er een wiskundige relatie bestaat tussen de meetwaardes.
De meetwaarden verhouden zich tot elkaar zoals (de lengtes van) de zijden van een rechthoekige driehoek.
Met andere woorden C = sqrt (A2 + B2) en de hoek tussen A en B is 90°
Voor A, B en C worden onderstaande waardes gemeten.
A = 180
B = 87.5
C = 198.5
De meetfout op de gemeten waardes is procentueel onafhankelijk van de grootte van de meetwaarde.
Maar bij iedere meetwaarde zit een vaste “hoeveelheid” als meetfout, vergelijkbaar met de resolutie van een digitaal meettoestel.
Vb. de exacte waarde die uitgelezen wordt als 180 zal in werkelijkheid liggen tussen 179 en 181.
Een meetwaarde van 10 000 zal in werkelijkheid liggen tussen 9 999 en 10 001.
Uit deze meetwaardes moet nu de hoek α (zo nauwkeurig mogelijk) berekend worden.
Van een driehoek zijn de zijdes en hoeken gekend indien men drie waardes weet.
In dit geval weet men echter 4 waardes, namelijk A, B, C en 90°
Je kan nu de hoek α gaan berekenen op drie verschillende manieren
.
.
Eerste manier :
- uit A = 180, xx C = 198.5 en
- de recht hoek
volgt dat : 198.5 x cos (α) = 180 of α = 24.9°
.
.
Tweede manier :
- uit B = 87.5, xx C = 198.5 en
- de rechte hoek
volgt dat : 198.5 x sin (α) = 87.5 of α = 26.2°
.
.
Derde manier :
- uit A = 180, xx B = 87.5 en
- de rechte hoek
volgt dat : C = SQRT (A² + B²) of C = 200.14
hieruit volgt dat : 200.14 x cos (α) = 180 of α = 25.9°
Is er nu een manier om te beslissen welke van de berekende hoeken het meest correct is ?
Kan ik door uitmiddelen (X = 25.67°) een nauwkeurigere waarde bekomen?