Beste circuitsonliners, ik moest de ontvanger van het velleman kitje uitleggen is dit juist wat er in deze tekst staat, alvast bedankt
-------------------
Hier is SK2/SK3 de voeding, de diode D1 is weer een ompoolbeveiliging en SW1 is een schakelaar voor de schakeling aan of uit te schakelen. Wanneer de infrarood-leds een puls sturen, zal de transistor T1 schakelen.
De opamp IC1A is geschakeld als een differentiator, IC1B als eenfasige gelijkrichter, IC1C als comperator zonder terugkoppelingen en IC1D is geschakeld als een niet-inverterende versterker, de uitgangsspanning van deze opamp zorgt voor de referentiespanning (VREF).
De schakeling is aangesloten op een 9V batterij, dit betekent dat er op pin 10 van IC1C; 6,4 Volt staat en op pin 12 van IC1D; 3,7 Volt staat. Deze 3,7 Volt is de referentiespanning voor de twee overgebleven opamps IC1A en IC1B, aangezien de versterking van de niet-inverterende versterkers gelijk is aan één. Deze spanning is nodig omdat er een wisselspanning wordt aangeboden via de fotocel T1. De opamp zou dan de negatieve spanningshelften afkappen wanneer ze anders op deze opamp zouden worden aangesloten. De condensator C1 zorgt ervoor de gelijkspanning component die op pin 2 is komen te staan niet wordt aangetast. Het ingangssignaal wordt nu door IC1A 100 maal versterkt (R4/R3), de condensator C2 haalt de gelijksspanning van IC1A weer weg voordat het signaal naar IC1B gaat. In rust zal IC1B; 3,7 Volt zijn of de referentiespanning. Als op de negatieve klem van dit IC (IC1B) een negatief signaal binnen komt, dan zal de uitgang van IC1B hoog gaan en via de diode D3 de condensator C3 opladen. Doordat de uitgang hoog gaat, zal de diode D2 sperren en dus doet de weerstand R6 niet mee, versterking is dan R7/R5. Wanneer nu de spanning op de negatieve ingang positiever wordt dan de referentiespanning, zal de uitgang van IC1B laag worden. De diode D3 zal sperren en er zal dus niets gebeuren met de spanning op de condensator C3. Daar de uitgang nu laag gaat, gaat de diode D2 mee doen en de weerstand R6 komt er nu bij. De versterking voor dat signaal is dan R6/R5. Dit doet men zo om de “gelijkrichter” niet bij positieve ingangssignalen in verzadiging te sturen. Een verzadigde opamp wordt namelijk heel erg lui om daar weer uit te komen. De aangeboden wisselspanning wordt gelijkgericht en de topwaarde van dit signaal zal in de condensator C3 even bewaard blijven. De weertand R8 zorgt voor de ontlading van de condensator C3. Op pin 10 van IC1C staat 6,4 Volt en op pin 9 even 0 Volt. Hierdoor zal de uitgang van IC1C een hoogsignaal afgeven en de transistor T2 zal in geleiding komen, nu zal de zoemer en de led inwerking treden. Wanneer nu een spanning op die pin 9 van IC1C komt te staan die hoger is dan de spanning op pin 10 van IC1C. Dan zal de uitgang van IC1C naar 0 Volt gaan en de transistor T2 zal uit geleiding gaan, vervolgens zullen de zoemer en de led uitgang.