Hear hear! Echte wiskundigen en technici kunnen wel tegen een minteken, en gaan niet zenuwachtig de aansluitingen omdraaien.
Omdat het in de vraag over 'knooppunten' gaat, dacht ik dat misschien de oplossing met de knooppuntsmethode bedoeld is.
Zoals het schema getekend is, 'zweeft' het: de potentiaal van de vier knooppunten kan met een gelijk bedrag omhoog of omlaag gaan zonder dat de uitkomsten veranderen (zolang die stromen maar hetzelfde genomen worden).
Dat laat je dus ook de vrijheid, één van de knooppunten op nul te stellen. Ik dacht dat ze dat misschien bedoelden met 'er valt een knooppunt weg'.
Stel, je legt het knooppunt D aan de nulpotentiaal (in D loopt natuurlijk evengoed die 80+50-70 = 60 A).
Of, anders gezegd, je definieert D gewoon even als de nulpotentiaal.
Dan geldt voor de stromen naar de andere knooppunten:
code:
80 = UA(1/2 + 1/3) - UB(1/3) - UC(1/2)
50 = - UA(1/3) + UB(1/3+1/5)
-70 = - UA(1/2) + UC(1/4+1/2)
De drie vergelijkingen zijn gemakkelijk op te lossen en geven:
code:
UA = 1550/7 = 221,4 V
UB = 1625/7 = 232,1 V
UC = 380/7 = 54,3 V
UD = 0 volgens onze eigen keuze
Nu weet je dus ook de spanningen over alle weerstanden, en dus de stromen erdoor. Ze blijken overeen te stemmen met wat je al gevonden had.