Op 27 juni 2017 13:36:03 schreef roebas:
Hallo, ik had eerst eens gemeten zonder ingangssignaal (wel met luidspreker, had deze post toen nog niet gezien).
Toen mat ik bijna niks over de 0.33 ohm weerstanden.
Dan het ingangssignaal zo opgevoerd tot ik ongeveer 20V over een 8 ohm weerstand mat op de uitgang. Dan meet ik op twee 0.33 ohm weerstanden iets rond de 100 mV, en bij twee 0.33 ohm weerstanden iets rond de 150 mV.
Dus wel een vrij grote afwijking. De versterker heeft sindsdien nooit meer eigenaardig gedaan!
Zouden jullie verder op zoek gaan, of het zo laten?
Ik ben intussen wat beginnen studeren over klasse A, AB en B versterkers (zodat ik in de toekomst toch een beetje kan meepraten) .
Al erg bedankt voor jullie bereidwilligheid
Na een reparatie meet ik altijd of alle eindtransistoren evenveel mee doen. Ik belast de versterker nominaal en stuur deze uit met bijv 1KHz. Met een scope, die absoluut vrij van aarde moet zijn, meet ik dan het signaal wat over de emitterweerstanden staat. Voor de positieve helft, is de stroom uiteraard positief en voor de negatieve helft staat het signaal juist andersom. Je ziet nu vrij snel of alle transistoren evenveel stroom leveren aan de uitgang. Is een emittersignaal fors kleiner dan de rest, dan is de stroomversterking van die bewuste transistor vermoedelijk niet OK, of de emitterweerstand heeft niet de juiste waarde(meer). Dat geldt ook als het signaal veel groter is als van de rest. Dat zou kunnen komen doordat die transistor meer stroomversterking heeft en dus het meeste werk voor zijn rekening neemt. (Controleer zonodig de waarde van de emitterweerstand). Die transistor maakt dus het meeste kans om bij een flinke belasting het eerst (weer) te sneuvelen. Zoiets kan voorkomen als je bijv slechts één eindtransistor vervangt door een nieuwe of een equivalent.
Tijdens de productie van een versterker worden bij een goed merk, de transistoren gematched op gelijke versterking.
Nog een keline correctie:
Ik zie net aan het schema, dat de uitgangsconfiguratie quasi-complementair is. In dat geval hangen de emitterweerstanden niet allemaal aan de gemeenschappelijke uitgangsrail, maar die voor de negatieve helft van het signaal aan de min voedingsspanning. Alle signalen over de emitterweerstanden hebben derhalve dezelfde (positieve) richting.