Als je de héle schakeling uittekent (compleet met nul, aarde, massa.. alles), is er eigenlijk geen echt verschil in de meting.
Maar in de praktijk is er veel verschil. Bij een echte differentiële probe slaat de opgegeven nauwkeurigheid echt op de gemeten verschilspanning (binnen uiteraard de, eveneens opgegeven, grenzen aan de common-mode spanning).
Bij de 'twee probe meting' heb je de onnauwkeurigheid in elk van de twee kanalen apart, zodat de fout op het verschil verrassend groot kan worden.
Stel bijvoorbeeld dat je met je twee gewone probes aan een shunt meet waar links 230 V op staat, en rechts 229 V. En stel dat je probes (+ scope) 1% nauwkeurig zijn, wat héél niet slecht is. Maar dan kan je op het ene kanaal dus tot plus of min 2,3 V fout zitten, en op het andere kanaal ook ongeveer. Dus in het ergste geval zou je verschilmeting daardoor plus of min ca. 4,6 V fout kunnen zitten - op een meetwaarde van 1 V! Dat heeft geen zin.
Daarom moet je shunt in zo'n geval liefst aan de andere kant zitten, aan de 'nul volt'-kant. Dan staat er hooguit een paar volt op, zodat de fouten per kanaal kleiner worden, en het verschil dus wat nauwkeuriger wordt. Met wat beleid kom je vaak nog een eind, maar je moet dus weten wat je meet.
Bij een echte diffprobe van 1% zou je maximale meetfout hier gewoon 1% van 1 V zijn.
(Die 1% is een voorbeeld. Ik weet niet wat normale nauwkeurigheden zijn voor diffprobes.)